De Franse Annie Ernaux staat te boek als een autobiografisch schrijfster, maar aan haar jongemeisjesverlangens en eerste seksuele ervaring wijdde ze nog nooit een boek - de schaamte zat te diep, tot nu.
Het woord schaamte ligt Annie Ernaux in de mond bestorven. De Franse schrijfster, enige dochter van een stel kruideniers-caféhouders uit het Normandische Yvetot, schaamt zich diep voor haar familie en haar nederige afkomst, en sinds ze zich aan haar milieu heeft ontworsteld, schaamt ze zich ook nog eens voor haar klassenverraad. In haar werk komt ze er geregeld op terug, want Ernaux tapt al een halve eeuw uit het autobiografische vaatje. Cruciale episodes uit haar leven schreef ze van zich af in De schaamte, over het moment waarop haar vader haar moeder probeerde te vermoorden, en Het voorval, over de abortus die ze ooit heeft ondergaan.
Eén beslissende episode was tot nog toe van deze vorm van verliteraturing gespaard gebleven. In Meisjesherinneringen keert Ernaux terug naar de zomer van 1958, toen ze voor het eerst onder moeders vleugels vandaan kwam. Het verhaal maakt al twintig jaar deel uit van haar schrijfprojecten maar werd steeds uitgesteld, want ze schaamde zich dood over haar jongemeisjesverlangens, haar dromen en haar eerste seksuele ervaring. Het was het spreekwoordelijke ontbrekende puzzelstukje, 'het gat waar geen woorden voor zijn'. Die zomer was een keerpunt dat haar hele verdere leven, haar relatie met liefde, seksualiteit en mannen, haar studie en haar schrijversroeping zou bepalen.
Vogel voor de kat
Het was de zomer van de terugkeer van generaal De Gaulle, van de Vijfde Republiek, van Dalida's 'Histoire d'amour' en van Pele die wereldkampioen voetbal werd, maar daar lag Annie allemaal niet wakker van. Zeventien was ze en de vrijheid lokte. Ze zou voor het eerst als jeugdleidster naar de vakantiekolonie vertrekken en dacht maar aan één ding: jongens. Meedogenloos portretteert Ernaux haar zeventienjarige zelf: een provinciaaltje uit een katholiek middenstandsnest dat nog nooit is weggeweest uit Yvetot, niet kan telefoneren, zwemmen of dansen, nog nooit een bad of douche heeft genomen of naar een fuif is geweest. Haar leven speelt zich af in het kruidenierswinkeltje annex café van haar ouders en in de nonnenschool. Wanneer ze in de vakantiekolonie aankomt 'als een merrieveulen dat uit de omheining is gebroken', is ze een vogel voor de kat. Ze valt voor een schofterige hoofdjeugdleider, laat zich nog net niet door hem verkrachten en wordt vervolgens gedumpt. Van pure ellende duikt ze de koffer in met jan en alleman, raakt compleet op drift en wordt door de anderen uitgelachen en vernederd. De gevolgen zullen nog lang doorwerken. Het blijft een paar jaar tobben met eetstoornissen, menstruatieproblemen en een verkeerde studiekeuze, tot ze door De tweede sekse van Simone de Beauvoir uit het diepe dal wordt gered.
Hoe schrijft een gevestigde feministische schrijfster met een scherp politiek en sociaal bewustzijn over dat onwetende, naïeve wicht van toen? 'Moet ik schrijven dat ik, tien jaar voor de Meirevolutie, heldhaftig en onverschrokken was, een frontstrijdster van de seksuele bevrijding', vraagt de auteur zich af. Hoe moet ze oordelen over haar jongere ik, dat haar inmiddels volkomen vreemd is? Met een hedendaagse blik, of vanuit het standpunt van de maatschappelijke conventies anno toen, een tijd waarin meisjes nog werden afgerekend op hun maagdelijkheid? 'Ik droom van een zin waarin ze beiden besloten zouden zijn en naadloos in elkaar overgaan, simpelweg door de variaties van een nieuwe zinsbouw', schrijft Ernaux, die zichzelf verteltechnisch opsplitst in een 'zij' en een 'ik', zodat ze tussen beide gezichtspunten heen en weer kan pendelen.
De zomer van 1958
Het is geen eenvoudige klus, maar langzaam worden de beelden en gevoelens van die zomer in woorden omgezet. Zwart-witfoto's met kartelrand, brieven en het internet helpen de schrijfster het meisje van 1958 weer tot leven te wekken, bijgestaan door haar geheugen en de playlist van de liedjes van die zomer. Haar agenda en haar dagboek van dat jaar zijn in de jaren 60 door haar moeder verbrand, om de sporen uit te wissen van 'het verdorven leven' van haar dochter.
'Het schrijven maken tot een onhoudbare onderneming', neemt Ernaux zich voor, en haar worsteling met de realiteit wordt inderdaad tot het uiterste gedreven: 'De kloof verkennen van de verbijsterende werkelijkheid van wat je overkomt op het moment dat het je overkomt, en de vreemde onwerkelijkheid waarin, jaren later, wat je is overkomen zich tooit'. De verhouding tussen de seksen en de verhouding tussen sociale klassen, haar twee grote thema's, komen in dit boek naadloos samen. De schrijfster wil een achterliggende waarheid blootwoelen, de afstand overbruggen tussen het meisje van toen en de vrouw van nu, maar slaagt er niet echt in haar zeventienjarige ik invoelbaar te maken. Ze deconstrueert en reconstrueert erop los en bedrijft, zoals wel vaker, meer sociologie dan literatuur.
Vertaald door Rokus Hofstede, De Arbeiderspers, 176 blz., 17,99 €. Oorspronkelijke titel: 'Mémoire de fille'.
Verberg tekst